Het menselijk oog onderscheidt drie basiskleuren: rood, groen en blauw. Op het netvlies en in de hersenen worden deze basiskleuren gemengd tot 16, 7 miljoen afgeleide kleuren.
Kleurenblindheid bestaat in verschillende vormen. Er zijn mensen die moeite hebben om één of twee basiskleuren te zien. Maar er zijn ook mensen die wel alle kleuren kunnen zien, maar deze mengen in abnormale verhoudingen. Hun waarneming is dan veel te rood, te blauw of te groen. Tenslotte bestaan er ook kleurenblinden die de buitenwereld slechts in één kleur zien. De eerste afwijking één of meerdere kleuren niet kunnen waarnemen, meestal rood en groen komt het meest voor. Door een genetisch defect zijn de ogen niet goed uitgerust. Normaal gezien bevat de achterkant van het oog kegeltjes en staafjes. De kegeltjes vangen kleuren op, de staafjes nemen licht op. Er zijn blauwe, rode en groene kegeltjes. Iedere soort vangt een andere golflengte van licht op. Kleurenblinden hebben niet genoeg kegeltjes van een bepaalde soort. Dat wil niet zeggen dat ze bij bijvoorbeeld een gebrek aan rode en groene kegeltjes geen rood en groen kunnen zien, maar dat ze deze kleuren mengen, eventueel met bruin erbij en dat ze bijvoorbeeld ook blauw en paars mengen. Bij de één is de afwijking sterker dan bij de ander. Kleurenblindheid komt vaker voor bij niet- blanke jongens (8 procent) dan bij meisjes (0,4 procent). Vrouwen kunnen wel drager zijn en de afwijking doorgeven aan hun zonen. De afwijking kan niet verholpen worden.
Blind door groene laserstralen
Blind door groene laserstralen